De man is ondernemer (3 jaar) en heeft meerdere bv’s. De vrouw is verloskundige (zzp-er) in een maatschap. Dit werk doet zij al 5 jaar, maar is de eerste 3 jaar daarvan waarnemend, en nog geen lid van de maatschap.
De klanten zijn startend op de woningmarkt.
De man heeft in een van zijn BV’s de eerste 2 jaar veel ontwikkelingskosten moeten maken en hierdoor ook veel vreemd vermogen moeten aantrekken van derden. De bedrijfsresultaten zijn de eerste 2 jaar negatief. Hij keert zichzelf wel een DGA salaris uit, omdat hij dit nodig heeft voor onderhoud van zijn gezin.
De vrouw heeft het eerste jaar in de maatschap vooral een grote investering te doen om zich in te kopen, waarna zij in het tweede jaar een modaal inkomen kan uitkeren. Het derde jaar verdient zij pas het inkomen wat zij normaal als verloskundige in een maatschap verdient ( hoger dan modaal).
De bank vraagt zich in eerste instantie af waarom met deze cijfers de aanvraag toch ingediend.
Zowel de man als ook de vrouw hebben de eerste jaren van hun ondernemerschap veel kosten moeten maken.
De man heeft dit zelfs met vreemd vermogen moeten aanwenden. De partijen die dit vreemd vermogen hebben uitgegeven, hebben op schrift een toezegging gedaan dit vermogen voor langer tijd beschikbaar te willen stellen. Verder kan de man door opdrachtbevestigingen te laten zien aan de bank dat er nu een omslagpunt is bereikt in zijn bedrijf en dat er zowaar een groei aanwezig is met positief resultaat als gevolg. Er is een goed toekomst perspectief.
De vrouw heeft de eerste jaren in de maatschap niet veel verdiend, maar doordat de bank weet dat zij in de komende jaren als verloskundige het hogere inkomen kan genereren, hanteert zij dit inkomen in haar berekening.
De ouders van de man zijn vermogend en schenken het stel de maximaal € 100.000,- belastingvrij.